Dankzij onze jarenlange expertise, onze uitgebreide knowhow en liefde voor het vak kunnen wij u steeds op de meest optimale manier de geschikte therapie aanbieden. U kunt bij ons terecht als u te maken krijgt met:
Spraakstoornissen kunnen in twee grote delen onderscheiden worden, met name articulatiestoornissen en afwijkende mondgewoonten.
Door het bewegen van articulatoren zoals kaken, lippen, tong, verhemelte produceren we spraakklanken. Bij articulatiestoornissen gaat het erom dat spraakklanken niet of verkeerd uitgesproken worden. Het kan gaan om een weglating, vervanging of vervorming. Deze stoornis kan zich voordoen tijdens het articuleren van één bepaalde klank maar er kan ook sprake zijn van een meervoudige articulatiestoornis waarbij meerdere spraakklanken aangetast zijn.
De patiënt kan de doelklank niet correct produceren. De bewegingen van de articulatoren (kaken, lippen, tong, verhemelte) benaderen hierbij de normale doelpositie niet. Voorbeelden zijn sigmatisme of fouten tegen /s/ (lispelen) en rhotacismen of fouten tegen /r/.
De patiënt heeft het moeilijk om deze klank te gebruiken in de spontane taal. Het individueel uitspreken van de klank lukt dus wel, maar het opbouwen van lettergrepen of woorden met deze klank loopt fout. Voorbeelden zijn de weglating van de eindmedeklinker (vb ‘poes’ wordt ‘poe’), het weglaten van 1 of meerdere medeklinkers in een groep (vb ‘stoep’ wordt ‘toep’) of backing, vb ‘tam’ wordt ‘kam’.
Fonologische processen worden beschouwd als dat wat het kind doet om, met zijn mogelijkheden, de volwassen spraak te bereiken. Ze treden daarom op bij de normale spraak- en taalontwikkeling van kinderen. Dit mag echter niet blijven duren. Indien deze processen niet spontaan verdwijnen en dit de verstaanbaarheid van uw kind beïnvloedt, neemt u best contact op met een logopediste.
De behandeling van articulatiestoornissen is afhankelijk van de aard van de stoornis. Bij het behandelen van fonetische articulatiestoornissen staat de therapeut vaak model voor de patiënt en zal deze via een waaier aan oefeningen tot een correcte productie komen van een spraakklank. Bij fonologische stoornissen kan het kind de doelklank reeds produceren en zal de klemtoon liggen op de betekenisverlening.
Afwijkende mondgewoonten kunnen ook omschreven worden als myofunctionele stoornissen. Voorbeelden hiervan zijn mondademen, duimzuigen, tongpersen,…
Er is vaak een verband tussen afwijkende mondgedragingen en een articulatiestoornis bv. een kindje dat lang op de duim zuigt kan tengevolge hiervan lispelen. Het komt dan ook frequent voor dat deze afwijkende mondgewoonten samen behandeld worden met een bijkomende articulatiestoornis.
De behandeling van myofunctionele stoornissen bestaat uit het trainen van deze spiergroepen. Het doel hiervan is het versterken van de spiergroepen en het verkrijgen van een nieuw evenwicht in de gezichtsspieren. De foutieve gedragingen worden afgeleerd en het correcte gedrag wordt aangeleerd.
Belangrijk hierbij is dat er thuis veel geoefend wordt. Dit om ervoor te zorgen dat het kind ook in andere situaties dan de therapiesituatie correcte mondgedragingen toepast.
Onder taalontwikkelingsstoornissen verstaan we iedere verstoring in het leren van, of het gebruik van iemands moedertaal. Die verstoring blijkt uit het taalgedrag dat anders is (maar niet beter) dan wat u op grond van de chronologische leeftijd mag verwachten. De gevolgen van taalstoornissen kunnen verstrekkend zijn.
De problemen kunnen betrekking hebben op het begrijpen (taalbegrip) of op het uiten van de taal (taalproductie) of op beide. Daarenboven kunnen we de taal (begrip en productie) onderverdelen in verschillende componenten die allemaal geleerd moeten worden. Allereerst moet u weten waartoe taal dient en hoe u een gesprek op gang kan brengen en houden (taalgebruik). U moet daarnaast de woorden en de relatie tussen de woorden en tussen de zinnen kennen (taalinhoud) en uiteindelijk moet u de regels van hoe u de taal correct moet vormen (taalvorm) respecteren. Opnieuw kan er op één, of op een combinatie van meerdere van deze componenten een vertraging of stoornis vastgesteld worden. De logopedist zal via verschillende testen nagaan voor welk probleemgebied van de taal er hulp dient ingeschakeld te worden.
Dat multidisciplinaire diagnostiek zeker zinvol is blijkt niet alleen uit onderzoeksgegevens, maar blijkt ook uit dagdagelijkse praktijk. Naast specifieke tests voor de spraak en de taal bij de logopedist is het eveneens noodzakelijk om een intelligentiebepaling te laten doen door een psycholoog (om eventuele mentale achterstand te kunnen vaststellen of uit te sluiten) en een toondrempelaudiogram te laten bepalen bij een NKO-arts (om gehoorverlies te kunnen vaststellen of uit te sluiten). om deze klank te gebruiken in de spontane taal.
Bij specifieke, primaire, of op zichzelf staande taalontwikkelingsstoornissen is de taalstoornis niet te verklaren vanuit een andere problematiek zoals bv. verminderd gehoor of andere. Er is ook geen sprake van een tekortschietend taalaanbod. De taalstoornis lijkt het enige probleem te zijn dat het kind heeft.
Bij specifieke taalstoornissen kunnen één, enkele of alle van bovenvermelde taalcomponenten betrokken zijn. Fonologische, semantische, syntactische en pragmatische problemen kunnen in verschillende verhoudingen gecombineerd worden.
Onder niet-specifieke taalontwikkelingsstoornissen verstaan we stoornissen in de spraak- en taalproductie – vaak ook van het taalbegrip – die grotendeels te verklaren zijn vanuit een duidelijk aanwezige andere stoornis, zoals verminderde gehoorscherpte, mentale retardatie, emotionele ontwikkelingsstoornissen, neurologische ontwikkelingsstoornissen, afwijkingen aan de spraakorganen of spraakmotoriek, extreem slechte lichamelijke condities, sterk onvoldoende omgevingsfactoren of combinaties van factoren.
Het niet of onvoldoende kunnen hanteren van de moedertaal heeft een directe weerslag op de communicatie van het kind met zijn omgeving. Dit kan gaan van het niet begrepen worden en dus niet krijgen van datgene waar het kind behoefte aan heeft, tot een verstoring van het opvoedingsklimaat, wat weer gevolgen kan hebben op de sociale en emotionele ontwikkeling van het kind.
Een ander gevolg kan betrekking hebben op het gebied van de leerstoornissen. Taal vormt bij uitstek het medium van onderwijsoverdracht. Dit manifesteert zich in al in de kinderkribbe en in de kleuterschool, maar zet zich natuurlijk sterker door in de lagere school en in het voortgezet onderwijs. Het niet (snel) begrijpen van opdrachtjes, het niet goed kunnen verwoorden van wensen, ervaringen en gebeurtenissen levert al heel gauw een achterstand en/of uitzonderingspositie op. Faalervaringen worden reeds op erg jonge leeftijd opgedaan wat het zelfbeeld verstoort. Een duidelijk aan te geven gevolg van taalstoornissen vindt u bovendien in het verwervingsproces van de schriftelijke taal, het lezen, spellen en stellen.
Het kan gaan om een organische afwijking (stembandknobbels, een stembandcyste, oedeem, ...) die, indien ze niet te ernstig is, kan opgelost worden met stemhygiëne en stemtherapie.
Er kan ook sprake zijn van stemmisbruik (vb. veel roepen), verkeerd stemgebruik (vb. hoger spreken wanneer u luider spreekt) en overmatig stemgebruik waarbij dan stemvermoeidheid kan optreden. Hierbij spreken we over functionele afwijkingen.
De diagnose van een stemstoornis wordt steeds door een NKO-arts gesteld. Een logopedist-stemtherapeut zal vaak nog een bijkomend logopedisch onderzoek verrichten.
Iedereen is wel eens hees, maar als u last hebt van één of meerdere van onderstaande symptomen, dan is het tijd om professionele hulp te zoeken!
Ik heb last vast van een of meerdere symptomen:
Ik heb een spreekberoep en:
Lezen:
Schrijven:
Rekenen:
Dit is maar een opsomming van enkele kenmerken die kunnen voorkomen. Vaak volstaat bijkomende zorg op school niet om deze problemen aan te pakken en wordt logopedie aangeraden.
Leerproblemen kunnen grotendeels opgevangen en weggewerkt worden door logopedische therapie.
Naargelang het deelgebied spreken we van:
Leerstoornissen zijn hardnekkige leerproblemen die ondanks logopedische therapie niet volledig opgelost kunnen worden. Het kind moet na consequent volgen van therapie nog steeds klinische scores behalen. Bovendien mogen de leerstoornissen niet veroorzaakt worden door een andere problematiek. Deze diagnose kan enkel gesteld worden na multidisciplinair overleg (arts, CLB, school, logo, of eventueel andere betrokken partijen).
Compenserende maatregelen en strategieën kunnen in dit geval belangrijk en noodzakelijk worden in de therapie.
Naargelang het deelgebied spreken we van:
We staan er niet altijd bij stil, maar slikken is een complex gebeuren waar een heleboel spieren, craniale zenuwen, diverse hersencentra en (kraak)beenderige structuren bij betrokken zijn. Wanneer een storing optreedt in de coördinatie van deze verschillende componenten, spreken we van dysfagie.
Dysartrie is een spraakstoornis waarbij de werking van één of meerdere spieren die bij het spreken betrokken zijn, verstoord is. Hierbij weten mensen wel wat ze willen zeggen, maar kunnen ze de boodschap niet duidelijk genoeg overbrengen. Er is een probleem met de uitvoering van de beweging van de spraakspieren. Een dysartrie uit zich in problemen met ademhaling, fonatie, articulatie, resonantie of prosodie. Verbale apraxie is ook een spraakstoornis. De stoornis betreft hier echter een probleem bij het programmeren van de spraakmusculatuur voor de bewuste productie van klanken en achtereenvolgende spierbewegingen voor de bewuste productie van woorden. Het gaat dus niet om de uitvoering van de beweging van de spraakspieren, maar om de stap daarvoor, namelijk het programmeren.
In tegenstelling tot dysartrie en verbale apraxie is afasie geen spraakstoornis maar een taalstoornis ten gevolge van een hersenletsel. De taalstoornis is niet verklaarbaar door afwijkingen aan de zintuigen, de spraakmotoriek of verwardheid. Zowel het uiten (expressie) als het begrijpen (receptie) van gesproken en geschreven taal kan verstoord zijn.
Stotteren is een vloeiendheidsprobleem dat bijna altijd op vrij jonge leeftijd aanvangt (voor de leeftijd van 9 jaar).
Iedereen is wel eens onvloeiend. Uit onderzoek blijkt dat volwassenen ongeveer 5,4% van de spreektijd onvloeiend zijn.
Ook kinderen zijn normaal onvloeiend. Dit is een onderdeel van hun taalontwikkeling.
Het kan gaan om:
Dat betekent dat u er controle over hebt. Een leerkracht kan bijvoorbeeld een stille pauze inlassen om de aandacht van de leerlingen te trekken. De onvloeiendheden doen zich ook voor tussen de woorden en niet binnen de woorden. Dit komt bij iedereen voor. Let er maar eens op wanneer u zelf moe bent. Het grote verschil met stotteren is dat het niet gaat om een instrumenteel karakter. U hebt er geen gevoel van controle over. Het gebeurt, maar u kunt er niets aan doen. Het ligt dus niet aan bijvoorbeeld een verkeerde ademhaling, onvoldoende nadenken of te snel praten. De onvloeiendheden doen zich ook voor binnen de woorden.
Er bestaat niet één oorzaak van stotteren.
Het ontstaan is altijd een combinatie van de drie onderstaande factoren:
Stotteren komt universeel voor. Dit wil zeggen dat het wereldwijd voorkomt, ongeacht cultuur, ras,…
Stotteren ontstaat ongeveer bij 5% van de kinderen tussen 2 en 9 jaar.
Er zijn meer jongens dan meisjes die stotteren.
Neen, stotteren kunt u niet genezen. Doordat de persoon die stottert leert omgaan met zijn probleem kunnen we het stotteren wel reduceren, maar dit blijft (net zoals dyslexie) altijd een deel van de persoon. De persoon ondervindt er na therapie geen hinder meer van.
Wilt u graag een beroep doen op LOGOmotief? Contacteer ons dan via info@LOGOmotief.net.